Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5356

Datum uitspraak2004-07-20
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2365 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van de medicijnen clotrimazol, bocasan en cobsodyl.


Uitspraak

02/2365 NABW E N K E L VO U D I G E K A M E R U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant heeft mr. M.J. Blom, advocaat te Spijkenisse, op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam op 2 april 2002 tussen partijen gewezen uitspraak met reg. nr. Nabw 01/470 LAME, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingezonden. Het geding is behandeld ter zitting van 8 juni 2004, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door P. Nieuwenhuijsen, werkzaam bij de gemeente Spijkenisse. II. MOTIVERING De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij besluit van 30 mei 2000 heeft gedaagde de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor kosten van de medicijnen clotrimazol, bocasan en cobsodyl afgewezen. Het tegen het besluit van 30 mei 2000 gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 19 december 2000 ongegrond verklaard, waarbij gelet op het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Awb) is overwogen dat de kosten van deze medicijnen kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 19 december 2000 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. In artikel 39, eerste lid, (oud) van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht. Uit de gedingstukken blijkt dat de medicijnen, waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft gevraagd, als zogenoemde zelfzorgmiddelen moeten worden aangemerkt waarvan de kosten niet door de (aanvullende) ziektekostenverzekering worden vergoed. Voorts staat vast dat appellant deze kosten eenmalig heeft moeten maken en dat het derhalve niet gaat om structureel terugkerende kosten. De Raad kan zich - gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen het feit dat met de aanschaf van de medicijnen een bedrag van f 53,19 gemoeid was - verenigen met het standpunt van gedaagde dat het hier gaat om kosten die in de regel dienen te worden bestreden uit de ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan verstrekte normuitkering. Dit heeft tot gevolg dat in het onderhavige geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw. Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad merkt verder nog op dat - daargelaten dat gedaagde zich daarop bij zijn besluitvorming niet (uitdrukkelijk) heeft beroepen - de rechtbank de gestelde aanspraak van appellant slechts heeft getoetst aan de door gedaagde gehanteerde beleidsregels. Op grond van die regels kan onder bepaalde voorwaarden bijzondere bijstand voor medische kosten worden verleend. Eén van die voorwaarden is dat het niet mag gaan om kosten van zelfzorgmiddelen die tot de normale uitgaven worden gerekend. De rechtbank heeft hierover eerst geoordeeld dat dit beleid haar niet onredelijk voorkomt en vervolgens dat gedaagde in het geval van appellant de aanvraag op grond van dit beleid heeft kunnen afwijzen. Deze benadering van de rechtbank is onjuist. Ten aanzien van de vraag of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan komt het bevoegde bestuursorgaan gelet op de tekst van artikel 39, eerste lid, van de Abw geen beoordelingsvrijheid toe. De bestuursrechter dient zich daarover dan ook ten volle een eigen oordeel te vormen en is niet gebonden aan eventueel, in beleidsregels neergelegd dan wel anderszins geformuleerd, beleid van het bestuursorgaan. De aangevallen uitspraak komt derhalve met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gewezen door mr. R.M. van Male, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2004. (get.) R.M. van Male. (get.) P.E. Broekman. JK/2964